De professor is dood, leve de professor! – door Peter Ronner
Only for Dons
De Britse ‘Crime Club’ schrijft 1959 een detectiveprijsvraag uit voor docenten aan alle Britse en Ierse en Noordierse Universiteiten onder de titel Only for Dons. De jury bestaat uit Agatha Christie, Nicholas Blake en Julian Symons, niet de minsten in het genre en evenmin binnen de wetenschappelijke wereld. Zo verleent de Universiteit van Exeter aan Agatha Christie een eredoctoraat in de letteren. Is Nicholas Blake het pseudoniem van de bekende engelse schrijver Cecil Day Lewis, docent in Oxford en Harvard. En is Julian Symons onder meer gerenommeerd criticus en ‘editor’ van de Penguin crime-reeks. Daarnaast hebben alle drie tientallen detectives geschreven. Agatha Christie met Hercule Poirot en Miss Marple in de hoofdrol en Nicholas Blake met de privé-detective Nigel Strangeways als middelpunt.
Het doel van de prijsvraag is nieuw talent aan te moedigen tot het schrijven van detectiveromans. Op de omslag van de ‘Accolades’ uitgegeven bij A.W. Sijthoff te Leiden wordt uitgelegd waarom uitsluitend ‘Dons’ mogen meedoen: Het aantal inzendingen zou anders te groot zijn. Het schrijven van detectiveromans was en is aan de andere kant van de Noordzee immers geen verdachte vrijetijdsbesteding.
Uit de vijftig inzendingen bekroont de jury twee inzenders, Cecil Jenkins, hoogleraar in de Franse taal aan de universiteit van Exeter, met Message from Sirius, en R. J. White, hoogleraar in de Geschiedenis aan het Dowing College te Cambridge, met The smartest grave.
The Dons in the Netherlands
De twee bekroonde boeken worden in Nederland door Sijthoff in de Accoladereeks uitgegeven. Als nummer 75 verschijnt 1961 Boodschap van Sirius in de vertaling van Ab Visser en in datzelfde jaar volgt nummer 76, Het schoonste graf met Mr. R. Germeraad als vertaler. De twee detectiveromans worden in de Nederlandse pers lovend besproken. Ab Visser meldt in De Telegraaf over Boodschap van Sirius: ‘behalve een geslaagde detectiveroman een verhaal van tragisch-menselijke allure, indringend van karaktertekening en zeer boeiend’. En J.J. Strating verkondigt in Het Parool: ‘Het boek staat op een niveau waar het gros van de misdaadromans niet aan kan tippen.’
Over Het schoonste graf schrijft diezelfde Strating in Het Parool onder meer, ‘slechts een erudiet man als een geschiedenisprofessor in Cambridge was in staat een verhaal als dit in een raszuivere Victoriaanse omgeving te laten spelen. Slechts zo iemand ook kon, (….), met een boek als dit de detectiveschrijverij eensklaps van handig handwerk tot zowaar kunst verheffen.’
‘Only for Dons’ wordt op deze manier omarmd om de detectiveroman ook in Nederland tot aanzien te brengen. Termen als ‘behalve als detectiveroman’, ‘niveau’, ‘erudiet’ en ‘kunst’ onderstrepen dit. De Britse hoogleraar middel om de detectiveroman in Nederland aanzien te verschaffen. Hebben ook Nederlandse hoogleraren een dergelijke rol gespeeld en spelen ze die wellicht nog steeds?
Dutch Dons in crime writing
Ab Visser, de grote voorvechter van de Nederlandse misdaadroman, publiceert 1971 bij Sijthof Uitgeversmaatschappij in de serie Literaire Verkenningen een boekwerkje getiteld Wie is de dader. De misdaadroman van Edgar Allen Poe tot heden. Daarin meldt hij over de professoren, dat ‘er ook bij ons enkele voorbeelden te vinden zijn van de professorendetectiveroman, een genre dat vooral in Engeland (de ‘don-stories’) tot bloei kwam.’ De professoren Geyl, Presser, Popma, van der Wal, van het Reve en Nolthenius passeren kort de revue.
Jan C. Roosendaal publiceert in 1976 zijn eerste overzichtspublicatie Misdaad in Holland als bijlage bij de Nederlandse vertaling van Julian Symons’ Bloody Murder, (Nederlandse titel Moord en doodslag. Een geschiedenis van het misdaadverhaal’ uitgegeven door Het Spectrum). Roosendaal komt daarin niet veel verder dan Visser vijf jaar eerder: ‘Evenals elders kunnen wij ook in Nederland bogen op een aantal hoogleraren dat uit pure vrijetijdsbesteding zich tot het schrijven van detectiveboeken zette.’
Ook Thomas Ross vindt het in de BZZLLETIN-special, ‘Nederlandse Misdaadliteratuur’ (1986) in zijn bijdrage ‘De Nederlandse misdaadliteratuur. De moeizame weg naar volwassenheid’ de moeite waard aan de hoogleraren een alinea te wijden. ‘Opvallend is de relatieve veelheid aan wetenschappers die ‘het’ ook nog eens probeerden in die jaren vijftig. Allen hoogleraren, toen nog een onaantastbare positie die je de gelegenheid gaf om in de goed gesloten hoogleraarskamer, bordje ‘‘Non disturbe’ op de deur, secretaresse in de juiste aanslag, eens een ‘detectiefje’ te verzinnen’. Het waren echter geen ‘beroeps’ zoals Ross zeer duidelijk laat merken in zijn neerbuigende beschrijving.
In Grossiers in moord & doodslag (1997) van Cor Docter, zelf een veelschrijver van onder meer thrillers en auteur van een drietal zgn. topografische (Rotterdamse) detectiveromans, komen de Nederlandse hoogleraren niet aan de orde. Ze vallen niet onder Docters ‘doelgroep’ zoals de ondertitel die weergeeft: ‘’Veelschrijvers in Nederland en Vlaanderen’.
In Roosendaals tweede overzicht, ‘Moord achter de duinen’, verschenen in Moorden met woorden bij uitgeverij Biblion (2000), wordt over de hoogleraren met geen woord meer gerept. Misdaadauteurs zijn immers lid van Het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs en in hoge mate professioneel bezig.
Een ontwikkelingsgang van 1961 tot anno 2000, waarin de academische achtergrond van de misdaadauteur niet meer nodig is om het literair genre voor vol te laten aanzien. In tegendeel zelfs.
The Dutch Dons
In 1946 verschijnt de eerste professor op de markt. Moord op de plas van de historicus dr. P.Geyl. Geyl schrijft het verhaal in het voorjaar van 1941 in een periode van gedwongen nietsdoen tijdens zijn internering in het kamp Buchenwald. In het voorwoord bij de eerste druk schrijft hij: ‘maar de conventie van de detectiveroman veroorlooft ons om de moord niet al te tragisch op te vatten, en hij is mij ook inderdaad maar de aanleiding geweest tot een luchthartig boek. Veel lezers van dit handschrift zijn erdoor vermaakt, zoals het driftige pennen mij vermaakt had.’
In de vijftiger en zestiger jaren volgen professor Jacques Presser, (historicus) met Moord in Meppel (1953), Moord in Moordrecht (1962) en Moord in de poort (1965); professor Libbe van der Wal, (bijzonder hoogleraar aan de Th Delft) met Een kogel voor Oedipus (1954) en Moord op het eindexamen (1957); Klaas J. Popma (theoloog) met Drinzel zoekt verder (1959); professor Karel van het Reve (slavist) met Twee minuten stilte (1962); en de eersteling van professor Nolthenius (muziekgeschiedenis) Buiten blijven (1966).
De mate aan serieusheid is beperkt. Presser kiest als pseudoniem Haggi M. Reis en ontkent in zijn voorwoord iedere overeenkomst met een 17e-eeuwse zeerover van die naam. Hij start zijn verhaal vervolgens met een verontschuldiging aan de inwoners van de stad Meppel, dat hij daar dit misdrijf zich laat afspelen. De hoofdstukken van Moord in Moordrecht kennen titels als ‘Een Hollands kabbelstuk’ en ‘Up for the perfect murder’! Van der Wal publiceert onder het pseudoniem Tjalling Dix twee traditionele detectiveromans met als speurder Joris de Corthe. Op de omslag van beide boeken wordt de auteur o.a. aangeprezen als rector van het Grotius gymnasium te Delft. Bij uitgeverij Kok in Kampen verschijnt van de hand van Popma de eerste ‘gereformeerde’ detectiveroman met als speurder de hoofdcommies Drinzel. In een recensie naar aanleiding van het verschijnen van detective- annex sleutelroman Twee minuten stilte wordt in Vrij Nederland van 5 december 1959 van het Reve het graf in geprezen want ‘Hoogleraren plegen zich in ons land zelden aan zoiets frivools als de detectiveroman over te geven.’ En Nolthenius meldt over haar ambities als misdaadschrijfster in een interview in het Rotterdamsch Nieuwsblad in 1976, ‘Graham Greene verdeelt zijn werk in serieuze romans en entertainment. En meer wil ik ook niet’.
Humoristisch bedoeld, spelend in het universitaire milieu of het voorland daarvan i.c. de middelbare school, door de auteur veelal als luchthartig tijdverdrijf bedoeld met als aanbeveling voor het publiek dat de verhalen toch maar mooi door professoren geschreven zijn!
Long live the Dutch Dons!
De tijden zijn veranderd. Hugo Verdaasdonk, hoogleraar literatuursociologie aan de Katholieke Universiteit Brabant, schrijft onder het pseudoniem Paul Stather en zegt in een interview in de Leeuwarder Courant van 22 mei 1997 n.a.v. zijn nominatie met De Bank voor de Gouden Strop over zijn wetenschappelijke achtergrond: ‘Ik vind dat mijn thrillers puur op zichzelf moesten worden beoordeeld.’
Maarten ’t Hart, oud-wetenschappelijk medewerker aan de Rijksuniversiteit Leiden: ‘Halverwege de vorige eeuw vond er een scheiding plaats tussen de officiële literatuur en de misdaadliteratuur. .. Het vervelende gevolg is echter dat in “officiële” literatuur de plot lijkt te zijn opgegeven. ‘
Over Het woeden der gehele wereld, waarmee ’t Hart ondanks enige gemor de Bruna Gouden Strop van 1994 wint, zegt de jury: ‘een boek dat van de eerste tot de laatste bladzijde spannend is.’
Ook René Appel, met De derde persoon winnaar van de Gouden Strop in 1991, komt uit de wetenschappelijke wereld en is van beroep hoogleraar Taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Nergens op de omslagen van zijn boeken blijkt dat. Hij wordt geafficheerd als misdaadauteur en thrillerschrijver. Zijn boeken heten literaire misdaadromans, maar het Noord-Hollands Dagblad roept hem ondanks deze karakterisering uit tot ‘de absolute top van schrijvend Nederland.’ Ook Appel zelf laat zich niet voorstaan op zijn wetenschappelijke achtergrond en neemt de misdaadroman serieus. In een interview in het Algemeen Dagblad van 26 april 1989 zegt hij: ‘De misdaadroman is geen tweede keus. Het is een genre met een eigen waarde, met eigen kwaliteiten.’
De professoren zijn serieuze misdaadauteurs geworden zonder zich voor te willen laten staan op hun titel en zonder het genre als een vrijblijvend tijdverdrijf te willen afdoen. Misschien zijn we nu in Nederland net zover als 1959 in Engeland en kan er binnenkort een prijsvraag ‘Only for Dutch Dons’ uitgeschreven worden.
Peter Ronner
p.ronner@wxs.nl
Auteur Jaar Titel Hoogleraar
Piet Geyl 1946 Moord op de plas historicus
Karel van ’t Reve 1952 Twee minuten stilte slavist
Jacques Presser 1953
1962
1965 Moord in Meppel (onder ps. Haggi M. reis)
Moord in Moordrecht
Moord in de Poort historicus
Tjalling Dix (ps. L.D. van der Wal) 1954
1957 Een kogel voor Oedipus
Moord op het eindexamen fysicus
Klaas Popma 1959 Drinzel zoekt verder theoloog
Helene Nolthenius 1966
1977
1980
1991 Buiten blijven
Geen been om op te staan
Als de wolf de wolf vreet
Babylon aan de Rhone musicoloog
René Appel 1987-
nu diverse titels linguïst
Klaas Smelik 1992
1993
1995 De tweede dood
Brief aan een dode
De ibis en de dood oudtestamentische vakken
Auke Jelsma 1995 Vluchtgang kerkhistoricus
Paul Stather (ps. Hugo Verdaasdonk) 1994
1997
1999 De man die Marylin Monroe was
De bank
De Goring-collectie literatuursocioloog
Frederik H. Kreuger 1998
2003 De Nachtwacht op Avontuur
Il Cannone
De Restauratie
Het Beeld van de Vrijheid
Vals
Het Bedrog elektrotechnicus,
hoogleraar hoogspanningstechniek
Naar aanleiding van bovenstaand artikel stuurde Bernhard C. van Donselaar ons de volgende aanvulling.
Edward Halliwells is het pseudoniem van professor in de wijsbegeerte Frans Lud. Eug. Maria Hendrichs. Zijn boeken zijn: De misdaad van Robert Weston (1920); Mij is de wrake (1920); De heks van de stille hei (1921); De maaier van den dood (1921 of 1923); De Lawson-brillianten (1923).
Professor Johannes de Vries, economisch-historicus in Tilburg, schreef onder het pseudoniem S.T. Olivier het boek Goud op het spoor (Signature 2000).
Prof. Frederik H. Kreuger, emeritus hoogleraar elektrotechniek te Delft schreef: De nachtwacht op avontuur; De restauratie; Il Cannone; Het beeld van de vrijheid.
Nederlandstalige misdaadauteurs © Peter Ronner